Engels : Nederlands abandoned = verlaten (to) barter = pinnen (to) lend / [(to) borrow] = lenen carpentry = timmerwerk to [cash in] = omwisselen voor contant geld (the) dump = vuilnisbelt equal = gelijk (to) evoke = oproepen greedy = hebzuchtig gossip = roddels landfill = stortterrein (a) nanny = kinderjuffrouw (a) nettle = brandnetel organic = biologisch (the) perk = extraatje pesticides = bestrijdingsmiddelen (to) pick = plukken That AudiR8 is mine. It's my [possession]. = Die AudiR8 is van mij. Het is mijn [bezit]. He made a 200 euro [profit] when he sold his scooter. = Hij maakte 200 euro [winst] toen hij zijn scooter verkocht. property = huis, gebouw (a) rag = vod (to) register = zich opgeven (a) supply teacher = inval-leerkracht (a) trade = ruil trial = proef- vintage = tweedehands, retro- (to) win over = overhalen bill / [(an) account] = rekening appropriate = geschikt [bill] / (an) account = rekening charges = kosten (to) commit = zich vastleggen debt = schuld deposit = storting direct debit = automatische overschrijving fee = tarief (to) involve = met zich meebrengen irresponsibly = onverantwoordelijk overdraft = bankschuld (to) pay off = aflossen, afbetalen peak hour = piekuur (to) purchase = aanschaffen service provider = dienstverlener to[ step in] = te hulp schieten (to) top up = aanvullen considerably = aanzienlijk flaw = gebrek, zwakke plek (to) remind = doen denken (to) tend to = neigen vital = essentieel weather resistant = weerbestendig current = gangbaar, geldend edge = rand (to) engrave = graveren derived from = afgeleid van slang = straattaal (to) appreciate = waarderen (to) clear out = opruimen, leeghalen to [cut up] = in stukken knippen [genuine] / authentic = echt hardly = nauwelijks holiday retreat = vakantieoord independence = onafhankelijkheid instalment = afbetalingstermijn (to) intend = van plan zijn interest = rente jacuzzi = whirlpoolbad [(to) lend] / (to) borrow = lenen mansion = herenhuis nerve = lef noticeable = opvallend presumably = vermoedelijk (to) refuse = weigeren to [settle debt] = schuld afbetalen (to) spoil = verwennen tap = kraan wardrobe = klerenkast assets = middelen budding = in de dop (to) capitalize = munt slaan uit chairman = hoofd, voorzitter (to) detect = vinden, bespeuren (to) encounter = geconfronteerd worden met An [entrepreneur] runs his own business. = Een [ondernemer] runs zijn eigen zaak. (to) estimate = schatten evident = duidelijk (to) expand = uitbreiden (to) exploit = profiteren van (to) flip through = doorbladeren (to) forward = doorsturen (to) generate = opwekken inconvenience = ongemak (to) invest = geld beleggen lay out = ontwerp managing director = directeur massive = enorm (to) merge = fuseren, samengaan (to) pass = voorbij laten gaan (to) rake in = vergaren, bijeenhalen recipient = ontvanger tutorial = privéles, werkgroep (to) bring in = opleveren (to) possess = bezitten priceless = onbetaalbaar The old shoes are [worthless]. = ... [waardeloos] ...