Engels : Nederlands visit = bezoek (op -) friends = vrienden they = ze to = toe (naar … toe) car = auto train = trein too = te Everywhere = Overal intercity = intercity nowhere = nergens between = tussen change = overstappen which = welk platform = perron message boards = schermen entrance = ingang hall = hal information = informatie on there / on it = daarop delay = vertraging times = tijden