Engels : Nederlands
attractive = aantrekkelijk
barefoot = blootsvoets
bird watching = vogels bekijken
border = grens
boyfriend = vriend
to bump into = botsen
cheerful = vrolijk
Colombian = Colombiaans
culture = cultuur
dishonest = oneerlijk
disorganised = ongeorganiseerd
dull = saai
Ecuador = Ecuador
to escape = ontsnappen
footballer = voetballer
Germany = Duitsland
hard-working = ijverig
helpful = behulpzaam
heroic = heldhaftig
kind = aardig
to kiss = kussen
lazy = lui
map = landkaart
March = maart
medical = medisch
miserable = ellendig
nature = natuur
nervous = zenuwachtig
nurse = verpleegster
to offer = aanbieden
organised = georganiseerd
paradise = paradijs
polite = beleefd
pounds = pond
poverty = armoede
professional = professioneel
raincoat = regenjas
reaction = reactie
relaxed = ontspannen
rude = brutaal
schoolwork = huiswerk
to separate = scheiden
smaller = kleiner
Spain = Spanje
supply = voorziening
to take (something) off = uittrekken
tale = verhaal
tip = inlichting
ugly = lelijk
umbrella = paraplu
unfriendly = onvriendelijk
unkind = onaardig