Engels : Nederlands to [make a resolution] = zich voornemen (to) give up = opgeven to [do well] = het goed doen to [struggle with] = worstelen met to [take up] = beginnen met to [break a bad habit] = een slechte gewoonte afleren to [form a good habit] = een goede gewoonte aanleren to [change your ways] = je gedrag veranderen (to) retire = met pensioen gaan to [start a career] = een carrière beginnen to [start a family] = een gezin stichten to [get promoted] = promotie maken to [travel the world] = over de wereld reizen to [get a degree] = een (universitair) diploma halen to [settle down] = zich vestigen to [leave school] = school verlaten lifestyle = levensstijl good intentions = goede bedoelingen to [earn a living] = de kost verdienen careers advisor = loopbaanadviseur What's up? = Wat is er aan de hand? up to (an hour, etc.) = maximaal to [be up to sth] = van plan zijn / in staat zijn to [be up late] = laat op zijn now you mention it = nu je het zegt Where have you been hiding? = Waar heb jij uitgehangen? You're a star. = Reuze bedankt. Where shall I start? = Waar moet ik beginnen? Don't be silly. = Doe niet zo mal. Here we go. = Daar gaan we. arrangement = regeling prediction = voorspelling intention = voornemen to [leave sth to the last minute] = tot op het laatst uitstellen (to) criticise = bekritiseren (to) blame = de schuld geven translator = vertaler