Engels : Nederlands shortage = tekort desperately = wanhopig workshop = werkplaats to renovate = restaureren mayor = burgemeester to praise = loven courage = moed compassion = medeleven employee = werknemer employer = werkgever immigrant = immigrant inhabitant = bewoner politician = politicus refugee = vluchteling audience = publiek motorist = automobilist pedestrian = voetganger resident = bewoner/ingezetene crew = bemanning staff = staf abroad = in het buitenland overall = algeheel/in het algemeen risk = risico homesickness = heimwee invaluable = van onschatbare waarde to put up with = verdragen/voor lief nemen to bring about = veroorzaken to run into = tegenkomen/te maken krijgen met to turn out = blijken to hang out with = omgaan met to pick up = leren to go through = ondergaan/doorstaan to wear out = moe maken formation = vorming severe = serieus urbanisation = verstedelijking traditionally = traditioneel migration = migratie gatherer = verzamelaar national border = landsgrens to remain = blijven drought = droogte destination = bestemming annual = jaarlijks principally = voornamelijk possession = eigendom/bezittingen diet = diƫet