Engels : Nederlands
endorphin = endorfine
seemingly = schijnbaar
(to) condition = conditioneren
unconsciously = onbewust
signal = signaal
contagious = besmettelijk
(to) attribute = toerekenen
(to) contradict = tegenspreken / in tegenspraak zijn met
logic = logica
(to) start out = aanvangen
misfortune = ongeluk / pech
superior = beter / superieur
stupidity = domheid
outburst = uitbarsting
(to) trigger = prikkelen
(to) get the giggles = giechelen
sense of humour = gevoel voor humor
to [find something funny] = iets grappig vinden
to [get the joke] = (een grap) snappen
punchline = clou
hilarious = lachwekkend / hilarisch
prank = kwajongensstreeek / geintje
(to) laugh at = uitlachen
light relief = verlichting
regime = regime / bewind
(to) assassinate = vermoorden
to [make light of] = luchthartig doen over / bagatelliseren
stand-up comedy = cabaret
telly = TV
laughing stock = lachertje
no laughing matter = een serieuze gelegenheid / niet om te lachen
to [burst out laughing] = in lachen uitbarsten
joking aside = alle gekheid op een stokje
laughing on the other side of sb's face = het lachen vergaat iemand
(to) be a joke = aanfluiting
to [have the last laugh] = wie het laatst lacht, lacht het best
in the way of = wat betreft
odds and ends = ditjes en datjes
(to) scrape = schrapen
smothered = overdekt / verscholen
(to) spare = (iets) over hebben
(to) fish out = opvissen
every little helps = alle kleine beetjes helpen
to [be on the safe side] = het zekere voor het onzekere nemen