Engels : Nederlands
I used  to play at the [attic]. = ik speelde vroeger altijd op [zolder].
impossible = onmogelijk
personality = persoonlijkheid
practise = oefenen
stretch = rekken
unusual = ongebruikelijk
brush = kwast
contestant = deelnemer
[endurance] / stamina = uithoudingsvermogen
forbidden = verboden
frog = kikker
sacred / [holy] = heilig
kind = vriendelijk / [soort]
My [parrot] got the bird flu = Mijn [papegaai] heeft de vogelgriep
perform = optreden
religion = geloof
How do cameras [actually] work? = eigenlijk
giant = reusachtig
martial arts = vechtsporten
minimum wage = minimumloon
outgoing = spontaan
pay = salaris
paycheque = salarisstrookje
refrigerator = koelkast
succeed = slagen
suggest = voorstellen
usher = zaalwachter
wreck = wrak
pull in / [attract] = aantrekken
countryside = platteland
for instance = bijvoorbeeld
pronounce = uitspreken
sense of humour = gevoel voor humor
army = leger
beauty salon = schoonheidssalon
business plan = ondernemingsplan
emergency case = spoedgeval
retired = met pensioen
school counsellor = decaan
veterinary assistant = dierenartsassistent
[achievement] / performance = prestatie
bored = verveeld
bother = storen
complete = afronden, voltooien
fame = roem, bekendheid
fee = inschrijfgeld
impressed = onder de indruk
inspire = motiveren
introduce = introduceren
licence = brevet, diploma
qualify = in aanmerking komen
sympathize with = meevoelen met
But that's terrible! We must [warn] the count immediately! = Maar dat is vreselijk! We moeten meteen de graaf [waarschuwen]!
according to = volgens
advert(isement) = advertentie
apply for = solliciteren naar
But I'm [expect]ing to get a fresh supply soon.  = Maar ik [verwacht] snel een nieuwe voorraad te krijgen.
improve = verbeteren
skill = vaardigheid