NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Engels
De Uitgeversgroep
Engels op B1-niveau voor Handel en Verkoop
B1 - 1e editie
Hoofdstuk 1.0 - Grootwinkelbedrijven
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Engels
Nederlands
Entrepreneur
=
Ondernemer
Viable
=
Rendabel
Supplier
=
Leverancier
Revenue
=
Winst
Expenses
=
Uitgaven
Ranging from
=
Variërend van
Hardware store
=
IJzerwarenhandel
To investigate
=
Onderzoeken
Whether
=
Of
Resident
=
Bewoner
Predominantly
=
Hoofdzakelijk
Competition
=
Concurrentie
Bargain
=
Koopje
Real estate
=
Onroerend goed
Inventory
=
Inventaris
Additional
=
Extra
Pertaining
=
Behorend
Oftentimes
=
Vaak
Venue
=
Plaats
Sufficient
=
Voldoende
Neighbourhood
=
Buurt
Fair
=
Goed
To purchase
=
Aanschaffen
Rack
=
Rek
Shelf
=
Schap / Plank
Employee
=
Werknemer
Reliable
=
Betrouwbaar
Ad
=
Advertentie
Subsidiary
=
Dochteronderneming
Market share
=
Marktaandeel
Core
=
Kern
Solely
=
Alleen
To expand
=
Uitbreiden
To convert
=
Ombouwen
Petrol filling station
=
Benzinestation
Competitiveness
=
Concurrentievermogen
To capitalize
=
Met hoofdletter schrijven
Ceiling
=
Plafond
Initially
=
In eerste instantie
Average
=
Gemiddelde
Disposable
=
Beschikbaar
Affluent
=
Vermogende
Familiar with
=
Bekend met
Home town
=
Woonplaats
Supermarket chain
=
Supermarktketen
Vinegar
=
Azijn
Aisle
=
Gangpad
Supermarket employee
=
Supermarktmedewerker
Raisin
=
Rozijn
Lay-out
=
Indeling
Spice
=
Specerij
Detergent
=
Wasmiddel
To be on sale
=
In de aanbieding
Liquid
=
Vloeibaar
Can
=
Blik
To show
=
Aanwijzen
Stock
=
Voorraad
Dairy product
=
Zuivelproduct
To go bad
=
Bederven
Shopping cart
=
Winkelwagen
Concern
=
Bezorgdheid
Frozen
=
Bevroren
Fridge / Refrigerator
=
Koelkast
Blend
=
Mengsel
Unmistakable
=
Onmiskenbaar
Teaspoon
=
Theelepel
Mug
=
Mok
To stir
=
Roeren
Brew
=
Brouwsel
Estate
=
Landgoed
Conscience
=
Bewustzijn
Proud(ly)
=
Trots
Artificial
=
Kunstmatig
Flavours
=
Smaken
Preservative
=
Conserveringsmiddel
Designated
=
Aangewezen
Parking lot
=
Parkeerplaats
Grocery bag
=
Boodschappentas
Courteous
=
Beleefd
Homeless
=
Dakloos
Cashier
=
Caissière
Bagger
=
Inpakker
To demand
=
Eisen
Department store
=
Warenhuis
Terraced house
=
Rijtjeshuis
Successive
=
Opeenvolgend
Property
=
Eigendom
To demolish
=
Afbreken
Rival
=
Rivaal
In addition to
=
In aanvulling op
To redevelop
=
Herontwikkelen
Borough
=
Wijk / voorstad
Seasonal
=
Seizoensgebonden
Established
=
Opgericht
Retailer
=
Winkelier
To employ
=
Aannemen
Thriving
=
Bloeiend
Stationery
=
Kantoorartikelen
Adjoining
=
Aangrenzend
Conveyor belt
=
Lopende band
Mahogany
=
Mahonie
Brandy
=
Cognac
Ordeal
=
Beproeving
Proportion
=
Verhouding
Suitcase
=
Reiskoffer
Map
=
Plattegrond
Escalator
=
Roltrap
To overlook
=
Over het hoofd zien
Holiday item
=
Vakantieartikel
Floor
=
Verdieping
Screen
=
Scherm
To be interested in
=
Interesse in
Specifically
=
Specifiek
Video card
=
Videokaart
The middle one
=
Middelste
Wireless
=
Draadloos