Engels : Nederlands
artificial = kunst-
blame = de schuld geven
bully = pesten
He had to [convince] his clients to buy them. = Hij moest zijn klanten [overtuigen] om ze te kopen.
in debt = in de schulden
suffer = lijden
surgery = spreekkamer / [operatie]
hairdresser = kapper
however = maar
impact / [influence] = invloed
lawyer = advocaat
survey = enquête
comment = opmerking
There is a [cupboard] in the kitchen where we keep the cups and plates. = kast
decide = besluiten
You look [disappointed]. = teleurgesteld
former = voormalig
have a say = iets te zeggen hebben
memory = herinnering
nowadays = tegenwoordig
pint = pint
proud = trots
trust = vertrouwen
abroad = het buitenland
icon = icoon
landmark = oriëntatiepunt
represent = staan voor
This bag is really cheap. It's a [bargain]. = Deze tas is echt goedkoop. Het is een [koopje].
brand = merk
checkout = kassa
"\"I never heard a single [complaint]..." = klacht
customer service = klantenservice
delivery = bezorging
refund = terugbetaling
schedule = planning
though (aan het begin van een zin) / [although] = hoewel
I can’t come, I have an [appointment] at five. = afspraak
bruise = blauwe plek
con = minpunt
distract = afleiden
Dizzy = duizelig
Orange [juice]? = sap
needle = naald
newborn = pasgeboren
nonsense = onzin
pic = uitkiezen
pro = pluspunt
register = registreren
store = opslaan
weak = zwak
take your mind off = niet denken aan
a matter of = een kwestie van
dumpster = afvalcontainer
first aid kit = verbandkist
garbage = afval
[useful] / helpful = nuttig