Engels : Nederlands arrive = aankomen close = sluiten happen = gebeuren lock = afsluiten phone = opbellen sleep = slapen walk = wandelen luggage = bagage mouth = mond village = dorp washing-up = afwas around = in het rond don’t worry = maak je geen zorgen downstairs = beneden welcome = welkom fast = snel enjoy = genieten van hurt = doen pijn repeat = herhalen wait = wachten leg = been stamps = postzegels trip = reis together = samen wonderful = geweldig cross = oversteken interested in = geïnteresseerd in lie = liggen miss = missen take = nemen bus stop = bushalte campsite = camping month = maand underground = metro weather = weer after = na without = zonder large = groot lost = verdwaald airport = vliegveld beer = bier address = adres