Engels : Nederlands panic attack = paniekaanval keep having = steeds hebben / hebben steeds distract = afleiden hypnotized = gehypnotiseerd separate = afzonderen above = boven on either side = aan beide kanten compare to = vergelijken met greyish = grijsachtig / grijsachtige introduce = voorstellen / introduceren shake off = afschudden altogether = helemaal convinced = overtuigd apparent = schijnbaar / schijnbare refer to = verwijzen naar spacecraft = ruimtevaartuig / ruimteschip saucer = schotel classify = indelen horrific = gruwelijk / gruwelijke jaw = kaak close = hechte the bottom of a lake = de bodem van een meer shore = oever hug = omhelzen / knuffelen within = binnen driving test = rijexamen licence = rijbewijs thrilled = heel gelukkig competitor = deelnemer highlight = hoogtepunt damaged = beschadigd stick out = uitsteken pointed = puntig / puntige easy-going = makkelijk originally = oorspronkelijk mention = spreken over / melden pass away = overlijden emptiness = leegte inspired by = geïnspireerd door following = volgende noon = twaalf uur 's middags / 12 uur 's middags juggle = jongleren spin = ronddraaien persistent = vasthoudend flute = fluit bubble gum = klapkauwgom / kauwgom bubble = bel blow - blew - blown = blazen - blies - geblazen previous = voorgaand / voorgaande nail clippers = nagelknipper remarkably = opvallend give a speech = een toespraak houden explosion = ontploffing shake - shook - shaken = schudden - schudde - geschud likely = waarschijnlijk beam = balk rotten = rot engineer = technicus death trap = levensgevaarlijke plek