Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • association = vereniging
  • billboard = reclamebord
  • brake = rem
  • breakthrough = doorbraak
  • carry on = doorgaan
  • cheek = wang
  • collaborate = samenwerken
  • combine = combineren
  • confidential = vertrouwelijk
  • consequence = gevolg
  • exploit = uitbuiten
  • faith = geloof
  • fear = vrezen
  • foundation = stichting
  • front page = voorpagina
  • go bankrupt = failliet gaan
  • gossip = roddel
  • hazardous = gevaarlijk
  • lazy = lui
  • lorry = vrachtwagen
  • naughty = ondeugend
  • owe = schuldig zijn
  • posh = chic
  • resident = bewoner
  • reveal = onthullen
  • steady = aanhoudend
  • steep road = steile weg
  • stiff competition = stevige concurrentie
  • study = onderzoek
  • tackle = aanpakken
  • tax = belasting
  • these days = vandaag de dag
  • warn = waarschuwen
  • witness = getuige
  • a number of = een aantal
  • amazed = verbaasd
  • by accident = per ongeluk
  • campsite = camping
  • closer inspection = nader onderzoek
  • daily = dagelijks
  • decrease = dalen
  • diagnose = diagnose stellen
  • employ = in dienst nemen
  • fast asleep = in diepe slaap
  • floor = vloer
  • fluent = vloeiend
  • increase / rise = stijgen
  • indicate = duiden op
  • initial = eerste
  • knowledge = kennis
  • medieval = middeleeuws
  • native language = moedertaal
  • nearby = dichtbij
  • reply / respond = antwoorden
  • speech therapy = spreektherapie
  • spot = zien
  • still = nog
  • surname = achternaam
  • surprise = verrassen
  • sweep away = wegspoelen
  • the study suggests = uit het onderzoek blijkt
  • wake = wekken
  • yet = maar
  • allow = toelaten
  • car park = parkeerplaats
  • crowded = druk
  • cry = schreeuwen
  • disagree = het oneens zijn
  • excellent = uitstekend
  • forbade = verbood
  • forbid = verbieden
  • forbidden = verboden
  • importance = belang
  • impractical = onpraktisch
  • insurance = verzekering
  • location = locatie
  • neighbours = buren
  • next to = naast
  • pavement = stoep
  • playground = speeltuin
  • proper = juist
  • slave labour = slavenarbeid
  • source = bron
  • unemployed = werkloos
  • unpaid = onbetaald
  • unreasonable = onredelijk
  • used to = gewend aan
  • view / opinion = mening
  • work experience = stage
  • amount = hoeveelheid
  • attach = vastmaken
  • bicycle rack = fietsrek
  • by the time = tegen de tijd
  • embarrassing = gênant
  • handsome = knap
  • in the meantime = ondertussen
  • lamp post = lantaarnpaal
  • lately = onlangs
  • lock = sluiten
  • right away = meteen
  • room = ruimte
  • according to = volgens
  • accused of = beschuldigd van
  • actually = in feite
  • addicted = verslaafd
  • aim = tot doel hebben
  • attempt = pogen
  • behaviour = gedrag
  • cell phone = mobieltje
  • confident = zelfverzekerd
  • deal with = omgaan met
  • dependence = afhankelijkheid
  • distract = afleiden
  • drug = medicijnen toedienen
  • fellow student = medestudent
  • generation gap = generatiekloof
  • get out of hand = uit de hand lopen
  • get to know each other = elkaar leren kennen
  • grade = cijfer
  • grammar school = vwo
  • guidance = begeleiding
  • habit = gewoonte
  • latest = meest recent
  • medication = medicijn
  • odd = vreemd
  • on average = gemiddeld
  • on purpose = met opzet
  • reception = ontvangst
  • regulate = regelen
  • results = uitslag
  • rural = op het platteland
  • shut off = uitzetten
  • stay = verblijf
  • struggle with = worstelen met
  • term = semester
  • usage = gebruik
  • without = zonder