Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • announcement = aankondiging
  • to appoint = aanstellen / in dienst nemen
  • to depend on = afhankelijk zijn van
  • rubbish = afval
  • device = apparaat
  • competent = bekwaam
  • fuel = brandstof
  • greenhouse effect = broeikaseffect
  • goal = doel
  • entire = geheel
  • tool = gereedschap
  • crops = gewassen
  • helmet = helm
  • charcoal = houtskool
  • occupant = inzittende
  • nuclear waste = kernafval
  • agriculture = landbouw
  • mankind = mensheid
  • to drizzle = miezeren
  • environment = milieu
  • environmentalist = milieubeschermer
  • turnover = omzet
  • in the meantime / meanwhile = ondertussen
  • design = ontwerp
  • developing country = ontwikkelingsland
  • harvest = oogst
  • solution to = oplossing voor
  • scarce = schaars
  • damaging to = schadelijk voor
  • suspense = spanning
  • to spray = spuiten
  • phase = stadium / fase
  • to benefit = ten goede komen aan
  • whilst = terwijl
  • accessible to = toegankelijk voor
  • challenge = uitdaging
  • pollution = vervuiling
  • to collect = verzamelen
  • to propose = voorstellen
  • demand = vraag / eis
  • to sow = zaaien
  • solar energy = zonne-energie
  • to deal with = aanpakken van een probleem / aanpakken
  • topical = actueel
  • paragraph = alinea
  • to consist of = bestaan uit
  • in italics = cursief
  • to remind of = doen denken aan / herinneren aan
  • to feel sorry = erg vinden
  • factual = feitelijk
  • frequency = frequentie
  • degree = graad / mate
  • contemporary = hedentijds / modern
  • as a rule = in de regel
  • complex = ingewikkeld / complex
  • characteristic = kenmerk
  • to get acquainted with = kennismaken met
  • bright = knap / snel van begrip
  • to chat = kwebbelen
  • lecture = lezing
  • view = mening / opinie
  • courageous = moedig
  • effort = moeite
  • to mumble = mompelen
  • oral = mondeling
  • note = notitie / aantekening
  • in support of = ter ondersteuning
  • topic = onderwerp
  • to overlook = over het hoofd zien
  • to feel upset = overstuur zijn
  • appropriate = passend
  • duty = plicht
  • range = reeks
  • specific = specifiek / bijzonder
  • talk = spreekbeurt
  • fluency = spreekvaardigheid
  • pronunciation = uitspraak (van een taal) / uitspraak
  • shy = verlegen
  • tempting = verleidelijk
  • familiar = vertrouwd / bekend
  • predictable = voorspelbaar
  • leisure = vrije tijd
  • school of pre-university education = vwo
  • disgusting = walgelijk
  • issue = zaak / onderwerp
  • pathetic = zielig
  • phrase = zinsdeel
  • deposit = aanbetaling
  • to address = aanpakken
  • to adapt = aanpassen
  • initial = aanvankelijk
  • primarily = allereerst / in de eerste plaats
  • to cancel = annuleren
  • motorist = automobilist
  • to benefit from = baat hebben bij
  • crack = barst
  • affordable = betaalbaar
  • to concern = betreffen
  • population = bevolking
  • deadly = dodelijk
  • to jump the lights = door rood rijden
  • wireless = draadloos
  • sooner = eerder
  • the rule rather than the exception = eerder regel dan uitzondering
  • requirement = eis
  • to manufacture = fabriceren
  • tailback = file
  • commuters = forensen
  • that's all right = Geeft niet, hoor.
  • valid = geldig
  • to sense = gewaarworden
  • mobile phone (BE) / mobile phone = gsm
  • it is to be hoped = het is te hopen dat
  • rental car = huurauto
  • anyone but = iedereen behalve
  • to delay = ophouden
  • in first gear = in de eerste versnelling
  • entrance = ingang
  • meanwhile = intussen
  • trunk = kofferbak
  • clutch = koppeling
  • stubborn = koppig
  • measure = maatregel
  • misleading = misleidend
  • accurate = nauwkeurig
  • to look down on = neerkijken op iemand
  • improperly = onjuist / onbehoorlijk
  • receiver = ontvanger van signalen / ontvanger
  • to come up with = op de proppen komen met
  • congestion = opstopping
  • guideline = richtlijn
  • driving licence / driver's licence = rijbewijs
  • to estimate = schatten
  • to text = sms’en
  • sporty = sportief
  • to aim at = streven naar
  • rates = tarieven
  • coincidence = toeval
  • exit = uitgang
  • to be equipped with = uitgerust zijn met
  • to invent = uitvinden
  • invention = uitvinding
  • common = veel voorkomend
  • to link = verbinden
  • to accelerate = versnellen
  • conceited = verwaand
  • vehicle = voertuig
  • to prevent = voorkómen
  • transmitter = zender van signalen / zender
  • universal = algemeen / universeel
  • as a result of which = als gevolg waarvan
  • otherwise = anders
  • property = bezit
  • firefighters = brandweermannen
  • competitor = concurrent
  • decade = decennium / periode van 10 jaar
  • skin care = huidverzorgings
  • companion = metgezel
  • nonetheless = niettemin
  • neither … nor = noch … noch
  • either … or = of ... of
  • in the short term = op korte termijn
  • to charge = opladen
  • to ache = pijn doen
  • shelf = plank
  • brink = rand
  • fairly = tamelijk
  • to be short = tekortkomen
  • dozens = tientallen
  • to lend = uitlenen
  • inventor = uitvinder
  • weary = vermoeiend
  • gear = versnelling
  • What you give is what you get. = Wie goed doet, goed ontmoet.
  • in stock = op voorraad
  • to afford = zich veroorloven
  • both … and / as well as = zowel ... als
  • to recommend = aanbevelen
  • touching = aandoenlijk
  • purchase = aankoop
  • directions = aanwijzing / instructie
  • to turn down = afwijzen
  • account = bankrekening
  • side effect = bijverschijnsel
  • within = binnen (+ periode) / binnen
  • on top of that = daar komt nog bij dat
  • portion = deel
  • such = dergelijk
  • portable = draagbaar
  • flash = flitser
  • paper books = folioboeken
  • faulty = gebrekkig
  • thorough = grondig
  • to fetch = halen
  • signature = handtekening
  • to inquire = informeren naar / navragen
  • built-in = ingebouwd
  • last = jongstleden / jl.
  • receipt = kassabon
  • cover = omslag
  • to arise = ontstaan
  • review = recensie
  • reckless = roekeloos
  • screen = scherm
  • poor = slecht
  • refund = terugbetaling
  • naturally = uiteraard
  • regular customer = vaste klant
  • salesman = verkoper
  • to replace with = vervangen door
  • to delete = verwijderen (van de computer) / verwijderen
  • request = verzoek
  • blurred = wazig
  • to feel like = zin hebben om