Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • robbery = beroving
  • officer = agent
  • pond = vijver
  • path = pad
  • suddenly = plotseling
  • to jump = springen
  • bush = struik
  • really = echt waar
  • to describe = beschrijven
  • fairly = tamelijk
  • strange = vreemd
  • to take off = afhouden van
  • exit = uitgang
  • actually = eigenlijk
  • to seem = lijken
  • van = bestelwagen
  • gate = poort
  • entrance = ingang
  • playground = speeltuin
  • interesting = interessant
  • extraordinary = buitengewoon
  • great = fantastisch
  • to hang out = rondhangen
  • to drop litter = afval achterlaten
  • to vandalise = vernielen
  • to scare = bang maken
  • tidy = netjes
  • politician = politicus
  • community group = buurtcomité
  • meeting = bijeenkomst
  • to talk = praten
  • issue = zaak
  • run down = in slechte staat
  • decent = fatsoenlijk
  • to gather = bij elkaar komen
  • car park = parkeerplaats
  • antisocial = asociaal
  • behaviour = gedrag
  • safe = veilig
  • difference = verschil
  • annoying = irritant
  • to embarrass = voor paal zetten
  • equipment = (speel)toestellen / speeltoestellen / toestellen
  • freedom = vrijheid
  • to hurt = pijn doen
  • to hire = huren
  • skate = rolschaats
  • size = maat
  • to fetch = halen
  • chin = kin
  • to trust = vertrouwen
  • crash helmet = helm
  • nasty = lelijk
  • kneepad = kniebeschermer
  • discount = korting
  • to look = eruitzien
  • trick = truc
  • somersault = salto
  • wuss = bangerik
  • to watch out = uitkijken
  • ice cream stall = ijscokraam
  • giant = reusachtig
  • leap = sprong
  • mankind = de mensheid
  • to hit = raken
  • to disappear = verdwijnen
  • past = voorbij
  • to plug into = aansluiten op
  • reason = reden
  • to wake up = wakker worden
  • to become = worden
  • to get along with = opschieten met
  • mostly = in het algemeen
  • glad = blij
  • comfortable = op zijn gemak
  • even = zelfs
  • twice = twee keer
  • to make sense = verstandig zijn
  • tiny = piepklein
  • insane = krankzinnig
  • to improve = verbeteren
  • to reckon = denken
  • spokesman = woordvoerder
  • ramp = helling