Engels : Nederlands voyage = lange reis decade = periode van tien jaar to trace = vinden journey = reis to sign = tekenen to graduate = een diploma halen destination = bestemming to sentence = veroordelen notorious = berucht prison = gevangenis to torture = martelen to reveal = onthullen to nod = knikken stranger = vreemdeling to proclaim = verkondigen to hug = omhelzen to attack = aanvallen to pretend = doen alsof to express = uitdrukken to deny = ontkennen to fiddle with = friemelen met to force = dwingen reluctantly = met tegenzin to shroud = hullen to turn a blind eye = iets door de vingers zien