- Engels Nederlands
- word a = word b
- belongings = spullen
- to board = instappen
- to change = overstappen
- to check in = inchecken
- claims form = schadeformulier
- contents = inhoud
- correct = juist
- flight = vlucht
- following = volgend( e)
- fortunately = gelukkig
- to happen = gebeuren
- to land = landen
- to lose = verliezen
- luggage = bagage
- missing = vermist
- nationality = nationaliteit
- to pack = inpakken
- passenger = passagier
- suitcase = koffer
- toiletries = toiletartikelen