Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • Excuse me, sir/madam, can you tell me the way to ...? = Pardon, meneer/mevrouw, kunt u mij de weg naar ... vertellen?
  • Sure. = Zeker.
  • Of course. = Natuurlijk.
  • Excuse me, could you tell me where the ... is, please? = Pardon, kunt u mij vertellen waar de ... is, alstublieft?
  • I'm sorry. I can't help you. I'm a stranger here myself. = Sorry, ik kan u niet helpen. Ik ben hier zelf niet bekend.
  • It is tall. = Het is hoog.
  • It is exciting. = Het is spannend.
  • It is taller than that building. = Het is hoger dan dat gebouw.
  • It is more exciting than that place. = Het is spannender dan die plek.
  • It is the tallest building. = Het is het hoogste gebouw.
  • Go straight on. = Ga rechtdoor.
  • Turn left. = Ga links.
  • Turn right. = Ga rechts.
  • Take the first/second/third street/turning on the right/left. = Neem de eerste/tweede/derde straat/bocht rechts/links.
  • You come to ... = Je komt dan bij ...
  • I go shopping. = Ik ga winkelen.
  • I went shopping. = Ik ging winkelen.
  • You go shopping. = Jij gaat winkelen.
  • He/She goes shopping. = Hij/Zij gaat winkelen.
  • You went shopping. = Jij ging winkelen.
  • He/She went shopping. = Hij/Zij ging winkelen.
  • I have a car. It goes very fast. = Ik heb een auto. Hij gaat heel snel.
  • It went very fast. = Hij ging heel snel.
  • a big city = een grote stad
  • a view = een uitzicht
  • a waste of time = tijdverspilling
  • across = tegenover
  • attraction = attractie
  • behind = achter
  • bookshop = boekwinkel
  • car park = parkeerterrein
  • church = kerk
  • cinema = bioscoop
  • city centre = stadscentrum
  • city map = stadskaart
  • corner = hoek
  • crossroads = kruispunt
  • department store = warenhuis
  • first/second/third = eerste/tweede/derde
  • to get a taxi = een taxi nemen
  • impossible = onmogelijk
  • in front of = voor
  • mosque = moskee
  • museum = museum
  • near = dichtbij
  • next to = naast
  • pavement = trottoir
  • railway station = treinstation
  • sightseeing = bezienswaardigheden bezichtigen
  • signpost = wegwijzer
  • souvenir shop = souvenirswinkel
  • square = plein
  • swimming pool = zwembad
  • the post office = het postkantoor
  • the town hall = het gemeentehuis
  • to cross the road = de straat oversteken
  • to discover = ontdekken
  • to read a map = kaartlezen
  • to show the way = de weg wijzen
  • trip = uitstapje
  • to turn = draaien, afslaan
  • useful = handig
  • village = dorp
  • It is a short walk. = Het is een korte wandeling.
  • Which is the odd one out? = Welke hoort er niet bij?
  • easy-difficult = makkelijk-moeilijk
  • famous = beroemd
  • outside the city centre = buiten het stadscentrum
  • the words under the arrow = de woorden onder de pijl