Frans : Nederlands la vague = de golf fabriquer = fabriceren la planche = de plank il te faut = jij hebt nodig il me faut = ik heb nodig environ = ongeveer la déco = de versiering le propriétaire = de eigenaar ancien = vroegere (m) / ex- (m) ancienne = vroegere (v) / ex- (v) l’usine = de fabriek compter = rekenen / erop rekenen l’endroit = de plek / de plaats le prénom = de voornaam masculin = mannelijk il vit = hij leeft / hij woont la taille = de lengte vendre = verkopen la date = de datum l’instant = het ogenblik l’étudiant = de student le dépliant = de folder le séjour = het verblijf le renseignement = de inlichting l’activité = de activiteit assister à = bijwonen la nuit = de nacht l’auberge de jeunesse = de jeugdherberg inclus = inbegrepen le spectacle = de voorstelling recevoir = ontvangen / krijgen l’étoile = de ster en bord de mer = aan zee le domaine = het domein la verdure = het groen hors du commun = buitengewoon les environs = de omgeving le nombre = het aantal la diversité = de verscheidenheid l’ouverture = de opening / het open zijn se détendre = zich ontspannen l’espace = de ruimte chauffé = verwarmd la plongée = het duiken le tir à l’arc = het boogschieten l’alimentation = de voeding / de levensmiddelenwinkel dès = meteen vanaf la location = de verhuur le drap = het laken consulter = raadplegen l’hiver = de winter la pièce = het vertrek / de kamer le lit = het bed indépendant = apart / onafhankelijk la cuisinière = het fornuis le réfrigérateur = de koelkast le lave-linge = de wasmachine le lave-vaisselle = de afwasmachine le micro-ondes = de magnetron le commerce = de winkel la vue = het uitzicht la mer = de zee surveillé = bewaakt l’été = de zomer l’accueil = de ontvangst / de receptie chaleureux = hartelijk (m) chaleureuse = hartelijk (v)