Frans : Nederlands le chien = de hond l’âge = de leeftijd jeune = jong le rat = de rat la mer = de zee nager = zwemmen détester = een hekel hebben aan imaginer = zich indenken, zich voorstellen / zich indenken / zich voorstellen gros, grosse / gros / grosse = dik long, longue / long / longue = lang la queue = de staart arrêter = ophouden, stoppen / ophouden / stoppen méchant / méchante = vals / gemeen un oiseau = een vogel la voisine = de buurvrouw grimper = klimmen attraper = vangen normal, normale / normal / normale = normaal la nature = de natuur