Frans : Nederlands
vouloir = willen
un artiste / une artiste = een artiest
le festival = het festival
francophone = Franstalig
le genre = de soort
le programme = het programma
le monde entier = de hele wereld
le groupe = de groep
canadien = Canadees
le chanteur = de zanger
la chanteuse = de zangeres
belge = Belgisch
néerlandais = Nederlands
chanter = zingen
la scène = het podium
la chanson = het lied
le texte = de tekst
italien = Italiaans
espagnol = Spaans
la guitare = de gitaar
la batterie = het drumstel
génial = geweldig
une entrée = een ingang
c’est lui = hij is het
un autographe = een handtekening
oser = durven
enfin = nou ja
le concert = het concert
le style = de stijl
porter = dragen
la veste = het jack
le cuir = het leer
la botte = de laars
le rythme = het ritme
la danse = de dans
je mets = ik trek aan
la fois = de keer
large = groot / breed / groot, breed
la casquette = de pet
un opéra = een opera
le solo = de solo
le cow-boy = de cowboy
la cité = de stadswijk
s’entraîner = trainen
dessus = erop
la tenue = de kleding
le jogging = de joggingbroek