Frans : Nederlands figé = verstijven une évasion = een ontsnapping entraîner = met zich meebrengen le crépuscule = de schemering s'apprêter à = zich klaarmaken voor la joie de vivre = de levensvreugde aigre = scherp soulever = optillen la perturbation = de storing une heure de pointe = een spitsuur une embarcation = een bootje une époque = een tijd / een tijdperk s'enrichir = rijker worden considérable = aanzienlijk le conte = het verzonnen verhaal / het verhaal puissant = machtig s'implanter = zich vestigen léger, légère = licht pêcher = vissen la paupière = het ooglid la maladresse = de onhandigheid numérique = digitaal les impôts = de belasting bricoler = knutselen la pellicule = het filmpje avoir pitié de = medelijden hebben met