Frans : Nederlands atteindre = bereiken poursuivre = vervolgen la subvention = de subsidie se cumuler = zich opstapelen l’utilité = het nut parcourir = afleggen en faveur de = ten gunste van à la charge de = voor rekening van avantages = voordelen sonore = geluids la gamme = het scala la convention = de overeenkomst le carburant = de brandstof l’accès = de toegang à savoir = namelijk alors = dus / toen ainsi = zo le commerçant = de winkelier procéder = handelen / te werk gaan urbain = stedelijk remplir = invullen repérer = vinden / ontdekken l’achat = de aankoop déjà = al accueillir = ontvangen la nuisance = de overlast la mairie = het gemeentehuis la lutte = het gevecht / de strijd le soutien = de steun s’étendre = zich uitbreiden le pneu crevé = de lekke band le frein = de rem la piste cyclable = het fietspad le guidon = het stuur la selle = het zadel la chaîne = de ketting