Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • annoncer = aankondigen
  • la réponse = het antwoord
  • le fiancé / la fiancée = de verloofde
  • de la part de = namens
  • avoir lieu = plaatsvinden
  • approcher = naderen / dichterbij komen
  • d’abord = eerst
  • s’entendre = met elkaar op kunnen schieten
  • près de = dichtbij
  • posséder = bezitten
  • célébrer / fêter = vieren
  • prévoir = voorzien / plannen
  • civil = burgerlijk
  • l’ombre = de schaduw
  • la nouvelle = het nieuwtje
  • l’impatience = het ongeduld / ongeduld
  • se marier = trouwen
  • se disputer = ruzie maken
  • le mariage = het huwelijk / bruiloft
  • en plus = bovendien
  • car = want
  • prêt à = bereid om
  • la femme = de vrouw
  • la mairie = het stadhuis
  • le voyage de noces = de huwelijksreis
  • le divorce = de scheiding
  • le mari = de man
  • se marier avec quelqu’un / épouser quelqu’un = met iemand trouwen
  • l’alliance = de trouwring
  • l’époux = de echtgenoot
  • l’épouse = de echtgenote
  • l’invité = de gast
  • le témoin = de getuige