Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • to shop = winkelen
  • to do one’s shopping = boodschappen doen
  • department store = warenhuis
  • store = winkel
  • store chain = winkelketen
  • basement = souterrain
  • escalator = roltrap
  • to browse = rondkijken/bladeren
  • shop window = etalage
  • to display = uitstallen/laten zien
  • available = verkrijgbaar
  • brand = merk
  • to wrap = inpakken
  • to reduce = afprijzen/verlagen
  • discount = korting
  • bargain = koopje
  • VAT = btw
  • stock = voorraad
  • to stock = in voorraad hebben
  • customer = klant
  • shop assistant = verkoop(st)er
  • to attend to/to serve = helpen (in winkel)
  • junk/trash = rommel/troep
  • mall/shopping mall = winkelcentrum
  • trolley = winkelwagentje
  • cash desk/checkout = kassa
  • receipt = kassabon
  • to exchange = ruilen
  • to refund = terugbetalen
  • use-by date/best-before date = houdbaarheidsdatum