Engels : Nederlands behind = achter car = de auto bus stop = de bushalte driver = de chauffeur door = de deur to dream = dromen dry = droog each = elke (get) out = eruit hurry = haast everybody = iedereen to check in = inchecken to get in = instappen times = de keer people = de mensen wet = nat nobody = niemand to open = opengaan to rain = regenen quiet = stil to stop = stoppen beach = het strand to get off = uitstappen story = het verhaal full = vol road = de weg