NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 6 - 4e editie
6 vwo-Module Lire , LEÇON 1 tm 5
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Frans
Nederlands
progresser
=
vooruitkomen / vooruitgang boeken
le lieu
=
de plaats
au contraire
=
integendeel
pour cette raison
=
om die reden
se dépenser
=
zich inspannen
faciliter
=
makkelijk(er) maken
la soirée portes ouvertes
=
de open avond
prendre du recul
=
afstand nemen
travailler avec acharnement
=
stug doorwerken
la sérénité
=
de kalmte
se familiariser avec
=
zich vertrouwd maken met / wennen aan
l’astuce (f)
=
het trucje
indéniable
=
onbetwistbaar
tout d’abord
=
allereerst
la recette
=
het recept
à l’avance
=
van tevoren
lors de
=
tijdens
l’atout (m)
=
de troef / het pluspunt
efficace
=
efficiënt / doeltreffend
accompagner
=
vergezellen / begeleiden
l’ouvrage (m)
=
het werk
car
=
want
aborder
=
aansnijden / aanspreken
arriver à / parvenir à
=
erin slagen om
préserver
=
behouden
aérer sa tête
=
een luchtje scheppen
avec / sans modération
=
met / zonder mate
consulter
=
raadplegen
décalé
=
afwijkend
le surligneur
=
de markeerstift
le soutien scolaire
=
de studiehulp
la récré / récréation
=
de pauze
l’avenir (m)
=
de toekomst
l’exposé (oral) (m)
=
de presentatie / spreekbeurt
échouer
=
zakken
décourager
=
ontmoedigen
retenir
=
onthouden
le cours
=
de les
l’orientation (f)
=
de studie- of beroepskeuze
parfois
=
soms
vis-à-vis
=
tegenover / ten opzichte van
la France métropolitaine
=
Europees Frankrijk
l'œil
=
het oog
la couche
=
de laag
à la fois
=
tegelijkertijd
pour que
=
opdat / zodat
la précaution
=
de voorzorg(smaatregel)
émettre
=
uitstralen / verspreiden
impeccable
=
perfect
le bienfait
=
de heilzame werking
appliquer
=
aanbrengen / toepassen
cependant
=
echter
majeur
=
groter / grootst
le bord
=
de rand
le corps
=
het lichaam
suffisant
=
voldoende
l’ombre (f)
=
de schaduw
en effet
=
namelijk / want
même
=
zelfs
néfaste
=
rampzalig / schadelijk
le rayonnement
=
de straling
à cause de
=
vanwege
également
=
ook
le cou
=
de hals / nek
la cabine de bronzage
=
de zonnebank
emporter
=
meenemen
en plein air
=
in de buitenlucht
voire
=
en zelfs
la cicatrice
=
het litteken
le phare
=
de vuurtoren
la planche à voile
=
de surfplank
le coquillage
=
de schelp
le voilier
=
de zeilboot
le navire
=
het schip
le cerf-volant
=
de vlieger
le courant
=
de stroming
le seau
=
de emmer
la vague
=
de golf
la marée basse / la marée haute
=
de eb / vloed
il vaut mieux
=
je kunt beter
depuis
=
sinds
serré
=
strak
l’inverse (m)
=
het tegenovergestelde
récemment
=
onlangs
ne … que
=
slechts / alleen maar
la majorité
=
de meerderheid
d’ailleurs
=
trouwens
la gravité
=
de zwaartekracht
la pointure
=
de schoenmaat
s’initier à
=
zich vertrouwd maken met
lorsque
=
terwijl / als
autant que
=
(net) zo veel als / evenveel als
la semelle
=
de zool
franchement
=
eerlijk gezegd
aigu
=
scherp / spits
s’apercevoir
=
(be)merken
le soulier (fam.)
=
de schoen
en face
=
tegenover
le canard
=
de eend
l’équilibre (m)
=
het evenwicht
pourtant
=
toch
l’escarpin (m)
=
de pump (type schoen)
ressentir
=
voelen
miraculeux / miraculeusement
=
wonderbaarlijk
la soie
=
de zijde (stof)
ralentir
=
langzamer gaan / vaart minderen
donc
=
dus
la compagne
=
de (vrouwelijke) partner
le taureau
=
de stier
le cordonnier
=
de schoenmaker
le velcro
=
het klittenband
la tong
=
de teenslipper
branché
=
modern
la botte
=
de laars
usé
=
versleten
les pieds nus (m pl)
=
de blote voeten
la chaussette
=
de sok
le lacet
=
de veter
la fermeture éclair
=
de rits
le dessin animé
=
de tekenfilm
pratiquer
=
oefenen
en bas de
=
onder aan
alors que
=
terwijl
or
=
welnu / echter
la syntaxe
=
de zinsbouw
surmonter
=
overwinnen / te boven komen
entier, entière
=
heel
parmi
=
onder / tussen
l’Hexagone (m)
=
Frankrijk
plutôt que
=
eerder dan
être dû à
=
te wijten zijn aan
l’avantage (m)
=
het voordeel
à l’exception de
=
met uitzondering van
par rapport à
=
in vergelijking met
améliorer
=
verbeteren
l’exposition à (f)
=
de blootstelling aan
le prédécesseur
=
de voorganger
être à la traîne
=
achterblijven
même si
=
zelfs als
le locataire
=
de huurder
le traducteur / la traductrice
=
de vertaler
l’apprentissage (m)
=
het (aan)leren
doubler
=
nasynchroniseren
le/la porte-parole
=
de woordvoerder
la langue maternelle
=
de moedertaal
fort
=
sterk
dès
=
vanaf
indiquer
=
aangeven
l’époque (f)
=
het tijdperk / de periode
l’interprète (m/f)
=
de tolk
la prononciation
=
de uitspraak
polyglotte
=
veeltalig
le dictionnaire
=
het woordenboek
le point d’exclamation
=
het uitroepteken
le langage
=
het taalgebruik
bilingue
=
tweetalig
l’orthographe (f)
=
de spelling
le point d’interrogation
=
het vraagteken
l’ouïe (f)
=
het gehoor
la bagnole (fam.)
=
de auto
éloigné
=
afgelegen
ainsi
=
zo
négligeable
=
verwaarloosbaar / onbelangrijk
la contrainte
=
de verplichting
mortel
=
dodelijk
saturé
=
overvol / verzadigd
pénaliser
=
bestraffen
l’embouteillage (m)
=
de file
la source
=
de bron
consister à
=
bestaan uit
le siège
=
de stoel
bien que
=
hoewel
en revanche
=
daarentegen
le stationnement
=
het parkeren
être condamné à
=
veroordeeld zijn tot
la municipalité
=
het gemeentebestuur / de gemeente
les revenus (m pl)
=
de inkomsten
si
=
als
demeurer
=
blijven
l’esclavage (m)
=
de slavernij
aménager
=
inrichten / aanleggen
équipé de
=
voorzien van / uitgerust met
principal
=
belangrijkste
malgré
=
ondanks
déplorer
=
betreuren
accessible
=
toegankelijk
le permis (de conduire)
=
het rijbewijs
se débarrasser de
=
zich ontdoen van
imposer
=
opleggen
la rue à sens unique
=
de eenrichtingsstraat
la priorité
=
de voorrang
le carrefour
=
het kruispunt
faire demi-tour
=
keren (op de weg)
le panneau de circulation
=
het verkeersbord
le ralentisseur
=
de verkeersdrempel
le passage à niveau
=
de overweg
le virage
=
de bocht
le code de la route
=
de verkeersregels
la station d’essence
=
het tankstation