Frans : Nederlands le style = de stijl célèbre = beroemd la tenue = de outfit la femme = de vrouw l’homme (m) = de man porter = dragen parfois = soms quand = als, wanneer la couleur = de kleur plutôt = liever, eerder changer = veranderen confortable = comfortabel le talon = de hak haut = hoog tandis que = terwijl la différence = het verschil le bijou = het sieraad la boucle d’oreille = de oorbel s’habiller = zich aankleden le collier = de ketting marron = bruin savoir = weten remarquer = opmerken on voit (voir) = wij zien, men ziet (zien)