Engels : Nederlands
air = lucht
blow-dryer = haardroger
bully = pester
chain = ketting
children = kinderen
church = kerk
cinema = bioscoop
creature = beest, dier
fever = koorts
foot = voet
a fine girl = een aardige meid
goose = gans
head = hoofd
kitchen floor = keukenvloer
knife = mes
mouse = muis
owner = eigenaar
pet = huisdier
sewer = riool
sheep = schaap, schapen
thief = dief
tooth = tand
wings = vleugels
(to) capture = vangen
(to) decide = besluiten
(to) die = sterven
(to) discover = ontdekken
to [fill out a form] = een formulier invullen
(to) flush down the toilet = doorspoelen
to [grow up] = opgroeien, groter worden
(to) meet = ontmoeten
(to) ring the door = aanbellen
(to) share = delen
(to) spot = zien
boiled = gekookt
bought = kocht
bright = slim
careful = voorzichtig
crazy = gek
cute = schattig
desperate = wanhopig
different = verschillend
dishing it up = op bord(en) leggen
eventually = uiteindelijk
excellent = geweldig
extremely = heel erg
funny = raar
happened = gebeurde
hidden = verborgen
local = plaatselijk
more closely = van dichterbij
nobody = niemand
old = oud
pretty / beautiful = mooi
something = iets
strange = raar
unknown = onbekend