Engels : Nederlands go fishing = gaan vissen bake a pizza = een pizza bakken bake a pancake = een pannenkoek bakken have a bike tour = een fietstocht houden have dinner = dineren have a water fight = een watergevecht houden organise a party = een feest organiseren go to the zoo = naar de dierentuin gaan have a sports day = een sportdag hebben have a barbecue = een barbecue houden prepare = klaarmaken car park = parkeerplaats exhibition = tentoonstelling terrace = terras kitchen = keuken park = park shop = winkel playground = schoolplein