Engels : Nederlands ride a go-kart = op een skelter rijden have a sleepover = een slaapfeestje hebben tidy up my room = mijn kamer opruimen play games on my tablet = spelletjes spelen op mijn tablet do homework = huiswerk maken empty the dishwasher = de vaatwasser leegruimen load the dishwasher = de vaatwasser inruimen have a water fight = een watergevecht houden eat pancakes = pannenkoeken eten jump on a trampoline = op een trampoline springen listen to music = naar muziek luisteren tell jokes = grappen vertellen eat ice cream = ijs eten go to school = naar school gaan go to bed = naar bed gaan go to work = naar je werk gaan especially = vooral famous = bekend mostly = meestal attention = aandacht wake up = wakker worden laundry = was dinner = eten drive a car = autorijden teenager = tiener grown-up = volwassene