Engels : Nederlands
What's your address? I'll send you an [invitation] to my party. = uitnodiging
celebration = viering
music = muziek
swinging = swingen
dancing = dansen
meet = ontmoeten
drinks = drankjes
decorations = versieringen
crisps = chips
cake = taart
treats = lekkere hapjes
presents = cadeautjes
I regard many of you as [family]. = Ik beschouw velen van jullie als [familie].
She has pink hair and [big] sunglasses. = groot
I live in a [small] flat. = klein
Road = weg, straat
moved = verhuisd
The girl and boy are sister and [brother]. = Het meisje en de jongen zijn zus en [broer].
The girl and boy are [sister] and brother. = Het meisje en de jongen zijn [zus] en broer.
Belgium is a [country] = België is een [Land]
go away = Weggaan
The way to Canterbury is [dangerous]. = De weg naar Canterbury is [gevaarlijk].
I am sad to see you [leave]. = Ik ben triest om je te zien [vertrekken].
hard = moeilijk
huge = geweldig, groots
Can I [speak] with you. = Kan ik u even [spreken].
celebrate = vieren