I have got a fever. You have got two sisters. The monster has got three arms.
We have got a chocolate bar. You have got a salad. They have got a wound.
Are you OK? What's the matter? I feel ill.
He feels ill. He has got a headache. My head hurts.
You should see a doctor. Here, try some ... Yes, please.
Not for me, thanks!
Het monster hefet drie armen. Jij hebt twee zussen. Ik heb koorts.
Zij hebben een wond. Jullie hebben een salade. Wij hebben een reep chocolade.
Ik voel me ziek. Wat is er aan de hand? Ben je in orde?
Mijn hoofd doet zeer. Hij heeft hoofdpijn. Hij voelt zich ziek.
Ja, graag Hier, probeer wat... Je zou naar een dokter moeten gaan.
Nee, dank je wel!