Engels : Nederlands
something = iets
way = manier
move = bewegen
push = duwen
turn around = omdraaien
bend = buigen
lift = optillen
clap = klappen
nothing = niets
difficult = moeilijk
simple = gemakkelijk
safe = veilig
good enough = goed genoeg
impress = indruk maken
improve = verbeteren
change = veranderen
touch = aanraken
distance = afstand
good luck = succes