Engels : Nederlands accident = ongeluk promise = beloven wake you up = je wakker maken forgive = vergeven fault = schuld / fout be careful = voorzichtig zijn be late = laat zijn forget my homework = mijn huiswerk vergeten break a window = een raam breken make a mess = rommel maken make you cry = je aan het huilen maken camp = kamp homesick = heimwee worry = (je) zorgen maken money = geld play = spelen maybe = misschien come back = terugkomen pet = huisdier promise = beloven feed = eten geven clean = schoonmaken library = bibliotheek ask = vragen