Engels : Nederlands west = west east = oost north = noord south = zuid here = hier there = er / daar where = waar on the other side = aan de andere kant far = ver next to = naast in 2011 = in 2011 last weekend = afgelopen weekend yesterday = gisteren last week = vorige week last summer = afgelopen zomer cross the road = de weg oversteken across (the road) = aan de overkant (van de weg) inside = binnen(in) outside = buiten at = op / bij around (the corner) = om (de hoek)