Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • banknote = bankbiljet
  • A banknote is a piece of paper money.

    Een bankbiljet is een stukje papiergeld.

  • coin = munt
  • You pay by inserting a coin in the machine.

    Je betaalt door een munt in de machine te werpen.

  • currency = valuta
  • The currency used in most of Europe is called the 'Euro'.

    De valuta die in het grootste deel van Europa gebruikt wordt, wordt de Euro genoemd.

  • image = afbeelding
  • The Dutch euro coin has an image of Queen Beatrix on it.

    Op het Nederlandse euro muntstuk staat een afbeelding van koningin Beatrix.

  • nickname = bijnaam
  • Geri's nickname is 'ginger' because of her red hair.

    De bijnaam van Geri is 'ginger' vanwege haar rode haar.

  • afford = zich veroorloven
  • We're poor, son. That means we simply cannot afford certain things.

    We zijn arm, jongen. Dat betekent dat we gewoon niet kunnen veroorloven bepaalde dingen.

  • bargain = koopje
  • This bag is really cheap. It's a bargain.

    Deze tas is echt goedkoop. Het is een koopje.

  • merchant = marktkoopman
  • A merchant sells his goods at the market.

    Een marktkoopman verkoopt zijn goederen op de markt.

  • purse = portemonnee
  • I never have any money in my purse. I'm always broke.

    Ik heb nooit geld in mijn portemonnee. Ik ben altijd blut.

  • worth = waard
  • My uncle's villa is worth two million pounds.

    De villa van mijn oom is twee miljoen pond waard.

  • amount = bedrag
  • He received a six-figure amount when he signed the contract.

    Hij kreeg een bedrag van 6 cijfers toen hij het contract tekende.

  • business = bedrijf
  • I´d like to run my own business when I´m older.

    Ik zou graag mijn eigen bedrijf willen runnen als ik ouder ben.

  • businessman = zakenman
  • That man looks like a real businessman.

    Die man ziet eruit als een echte zakenman.

  • company = bedrijf
  • My father and uncle run a software company.

    Mijn vader en oom runnen een software bedrijf.

  • develop = ontwikkelen
  • Catherine and Dave came up with the idea to develop an online yearbook.

    Catherine en Dave kwamen op het idee om een online jaarboek te ontwikkelen.

  • edible = eetbaar
  • You can eat the chocolate bar, but the wrapping isn´t edible.

    Je kunt de chocoladereep eten, maar de verpakking is niet eetbaar.

  • figure = cijfer(ig)
  • If you have a seven-figure income, you are very rich.

    Als je een 7 cijfer(ig) ...inkomen hebt, ben je erg rijk.

  • fortune = fortuin
  • He's a millionaire, so he must have a fortune.

    Hij is miljonair, dus hij moet een fortuin hebben.

  • million = miljoen
  • I wish I had a million euros.

    Ik wilde dat ik een miljoen euro had.

  • raise = inzamelen
  • We´re trying to raise as much money as we can for Greenpeace.

    We proberen om ervoor te zorgen dat we zoveel mogelijk geld inzamelen voor Greenpeace.

  • recipe = recept
  • That dessert is delicious. Can I have the recipe?

    Dat toetje is heerlijk. Mag ik het recept hebben?

  • auction = veiling
  • At an auction, people can bid on items.

    Op een veiling kunnen mensen op voorwerpen bieden.

  • charity = liefdadigheidsinstelling
  • The Red Cross is an example of a charity.

    Het Rode Kruis is een voorbeeld van een liefdadigheidsinstelling.

  • donate = doneren
  • If you want to help Greenpeace, you can donate money.

    Als je Greenpeace wilt helpen kun je geld doneren.

  • enormous = enorm
  • The apartment they live in is enormous.

    Het appartement waar zij in wonen is enorm.

  • fancy = blits
  • My brother's car is very fancy.

    De auto van mijn broer is erg blits.

  • order = bestellen
  • I'd like to order two pizzas, please

    Ik wil graag twee pizza's bestellen alstublieft.

  • own = bezitten
  • We are very proud of the house that we own.

    We zijn erg trots op het huis dat we bezitten.

  • possession = bezit
  • That AudiR8 is mine. It's my possession.

    Die AudiR8 is van mij. Het is mijn bezit.

  • support = steunen
  • My parents always support me in every decision I make.

    Mijn ouders steune mij altijd bij elke beslissing die ik maak.