Engels : Nederlands There is a question I would like [to ask]. = vragen dad = pap My parents are [divorced]. = Mijn ouders zijn [gescheiden] ... So we should [feel] at home = voelen funny = grappig important = belangrijk I [laugh] in the face of danger. = lachen Sookie, [listen] for me. = luisteren mum = mam never = nooit parents = ouders relatives = familieleden sad = droevig shopping = winkelen sometimes = soms talk = praten Can you answer the [telephone]? = telefoon We can can travel [together] on this dangerous road. = We kunnen [samen] reizen op deze gevaarlijke weg. why = waarom