- Engels Nederlands
- bicycle = fiets
- carry = dragen
- century = eeuw
- conveyor belt = lopende band
- destination = bestemming
- in a hurry = gehaast
- motorized = gemotoriseerd
- solution = oplossing
- surprise = verrassen
- tiring = vermoeiend
- tyre = band
- back = achterkant
- correct = juist
- daylight = daglicht
- image = afbeelding
- in the dark = in het donker
- on the top = bovenop
- ready = klaar
- spool = spoel
- technology = techniek
- turn = draaien
- upside down = ondersteboven
- beef = rundvlees
- cabbage = kool
- carrot = wortel
- deliver = bezorgen
- dessert = nagerecht
- liquid = vloeibaar
- main course = hoofdgerecht
- potato = aardappel
- powder = poeder
- starter = voorgerecht
- stick = stokje
- tinned = in blik
- decide = beslissen
- grade = klas
- hole = gat
- horoscope = horoscoop
- memorial stone = gedenksteen
- neighbourhood = buurt
- place = plaatsen
- primary school = basisschool
- remember = eraan denken
- rent out = verhuren
- theme park = pretpark