Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • food = eten / voedsel
  • fast = vasten
  • allotment = volkstuin
  • association = vereniging
  • gather = verzamelen
  • go ahead = doorgaan
  • stall = kraampje
  • saucer = schoteltje
  • thumb = duim
  • little finger = pink
  • dye = verven
  • birth = geboorte
  • bride = bruid
  • treacle = stroop
  • porridge = pap
  • groom = bruidegom
  • bucket = emmer
  • whistle = gefluit / fluitje / fluiten
  • onlooker = toeschouwer
  • observation = waarneming
  • unite = verbinden
  • perform = uitvoeren
  • ritual = ritueel / vaste gewoonte
  • dressing room = kleedkamer
  • concentrate / focus = concentreren
  • get dressed = aankleden
  • drink / drink – drank – drunk = drinken
  • anxious = bezorgd / ongerust
  • superstition = bijgeloof
  • strategy = methode / strategie
  • belief = geloof
  • label = etiket
  • circumstance = situatie / omstandigheid
  • previous = vorig
  • teabag = theezakje
  • insist = staan op / eisen
  • jaw = kaak
  • obviously = natuurlijk / uiteraard
  • originate in = stammen uit
  • frankly = eerlijk gezegd
  • soak = weken
  • remedy = remedie / medicijn
  • peace = vrede
  • release / free / liberate = bevrijden / vrijlaten
  • awareness = besef / bewustzijn
  • confidence / self-confidence = zelfvertrouwen
  • strengthen = versterken
  • care = zorg
  • marriage = huwelijk
  • tension = spanning
  • tune = stemmen (instrumenten) / stemmen
  • pause = stoppen / pauzeren
  • exchange = uitwisseling / uitwisselen
  • respond = reageren
  • polite = beleefd
  • attend = deelnemen aan
  • tribe = stam
  • hunt = jagen
  • in public = in het openbaar
  • in private = privé
  • permit = toestaan
  • naked = naakt
  • supervise = toezicht houden / toezicht houden op
  • puberty = puberteit
  • be similar to = veel lijken op / lijken op
  • skull = schedel
  • possessions = bezittingen
  • thirst = dorst
  • exhaust = verbruiken / uitputten
  • supply = voorraad
  • battle = strijd / gevecht
  • enemy = vijand
  • stage = fase
  • limit to = beperken tot