Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • a lot of = veel
  • always = altijd
  • as = als
  • at = bij / in
  • boring = saai
  • favourite = lievelings
  • fish and chips = vis en patat
  • for my friends = voor mijn vrienden
  • from = uit
  • fun = leuk
  • he = hij
  • her = haar
  • his / to be = zijn
  • horse riding = paardrijden
  • I = ik
  • Introducing yourself = Jezelf voorstellen
  • it = het
  • married = getrouwd
  • my = mijn
  • near = dicht bij
  • never = nooit
  • often = vaak
  • police officer = de politieagent.
  • quite = best wel
  • she / they = zij
  • sometimes = soms
  • swimming / to swim = zwemmen
  • the aunt = de tante
  • the baby = de baby
  • the book = het boek
  • the brother = de broer
  • the builder = de bouwvakker
  • the bus driver = de buschauffeur
  • the businessman = de zakenman
  • the carpenter = de timmerman
  • the child = het kind
  • the chips = de patat
  • the cook = de kok
  • the cousin / the nephew = de neef
  • the daughter = de dochter
  • the electrician = de elektricien
  • the evening = de avond
  • the father = de vader
  • the football player = de voetballer
  • the garage = de garage
  • the grandfather = de opa
  • the grandmother = de oma
  • the grandparents = de grootouders
  • the hairdresser = de kapper / kapster
  • the hour = het uur
  • the job = de baan
  • the lesson = de les
  • the mechanic = de monteur
  • the mother = de moeder
  • the musician = de muzikant(e)
  • the name = de naam
  • the nursery = kinderdagverblijf
  • the parents = de ouders
  • the pilot = de piloot
  • the police officer = de politieagent
  • the sales assistant / the shop assistant = de verkoper
  • the secretary = de secretaresse
  • the sister = de zus
  • the son = de zoon
  • the student = de student
  • the teacher = de docent
  • the trainee = de stagiaire
  • the uncle = de oom
  • the waiter = de ober
  • the waitress = de serveerster
  • the year = het jaar
  • their = hun
  • them = hen
  • to = naar
  • to be called = heten
  • to be married = getrouwd zijn
  • to chat = chatten
  • to cook = koken
  • to cycle = fietsen
  • to dance = dansen
  • to dive = duiken
  • to eat = eten
  • to go clubbing = stappen
  • to listen = luisteren
  • to live = wonen
  • to marry = trouwen
  • to paint = schilderen
  • to play tennis = tennissen
  • to run = hardlopen
  • to shop = winkelen
  • to take photographs = fotograferen
  • to visit = bezoeken
  • to watch = kijken
  • we = wij
  • you = jij
  • your = jouw