Engels : Nederlands
horribly / [awful] = vreselijk
to [be great at] = [goed zijn IN]
to [be terrible at] = slecht zijn in
The girl and boy are sister and [brother]. = Het meisje en de jongen zijn zus en [broer].
for a [friend] of mine. Bruce Wayne. = vriend
the warm and [friendly] spirit = vriendelijk
...in my native [language], = taal
I like [maths], but find arithmetic difficult. = Ik vind [wiskunde] leuk, maar rekenen vind ik moeilijk.
Come over here! I want you [to meet] a friend of mine. = ontmoeten
morning = morgen, ochtend
pe = gym
The girl and boy are [sister] and brother. = Het meisje en de jongen zijn [zus] en broer.
teacher = leraar, lerares
British = Brits
cousins = neven, nichten
difficult = moeilijk
The thief stole an [expensive] watch. = De dief stal een [duur] horloge.
I regard many of you as [family]. = Ik beschouw velen van jullie als [familie].
granddad = grootvader, opa
important = belangrijk
Sookie, [listen] for me. = luisteren
message = bericht
parents = ouders
popular = populaire
Can [something] be done about that? = Kan daar [iets] aan gedaan worden?
relatives = familieleden
We can can travel [together] on this dangerous road. = We kunnen [samen] reizen op deze gevaarlijke weg.
(to) travel = reizen
My [aunt] is the sister of my mother. = Mijn [tante] is de zus van mijn moeder.
My [cat] is called Suzi. = kat
child = kind
I worked on the science project with my [classmate]. = klasgenoot
(to) come from / (to) be from = komen uit
family tree = stamboom
grandparents = grootouders
Great Britain = Groot-Britannië
ireland = Ierland
If you want any more, you know where I [live]. = wonen
When a women gets a baby she becomes a [mother]. = Wanneer een vrouw een baby krijgt wordt ze een [moeder].
Do you have a [pet]? Yes, we have a dog. = huisdier
the Netherlands = Nederland
My [uncle] is the brother of my father. = Mijn [oom] is de broer van mijn vader.
The Colosseum is in the [centre] of Rome. = centrum
island = eiland
kind = vriendelijk / [soort]
New Zealand = Nieuw-Zeeland
Philippines = Filippijnen
South Africa = Zuid-Afrika
United Kingdom = Verenigd Koninkrijk
USA = Verenigde Staten
What's the [weather] like today? Is it hot? = weer
afternoon = middag
to [be grounded] = huisarrest hebben
gossip = geroddel, roddels
sick / [ill (Br.)] = ziek
Monday = maandag
Tuesday = dinsdag
Wednesday = woensdag
Thursday = donderdag
Friday = vrijdag
Saturday = zaterdag
Sunday = zondag
naughty = ondeugend
party = feest
[sick] / ill (Br.) = ziek
boring = saai
(to) bully = pesten
confusion = verwarring
(to) decide = besluiten
dull = saaie
meaning = betekenis
shy = verlegen
(un)common = (on)gewone
(un)usual = (on)gebruikelijk
worse = erger
When I get to Canada, I'll [write] you a postcard... = schrijven
Can you take me to the [airport], please? = Wilt u me naar het [vliegveld] brengen, aub?
to [be crazy about] = gek zijn op
to [be fond of] = dol zijn op
to [be really into] = echt houden van
comic = stripboek
(to) cook = koken
(to) dislike = niet leuk vinden
Who do you [hate], Danny? = haten
horse riding = paardrijden
I really [like] you, Mary Svevo. = leuk vinden
Because I [love] you = houden van
(to) paint = schilderen, verven
pen pal = penvriend
to [play computer games] = computerspelletjes spelen
pop music = popmuziek
She [read] my horoscope and DeMille's. = lezen
(to) work = werken