Engels : Nederlands My [address] is 14 Park Road. = adres (to) answer = opnemen Then one day, he visited a sick man [at home]. = Op een dag, bezocht hij een zieke man [thuis]. (to) dial = draaien What's your [first name]? = voornaam Hold the line / [Hang on] = Blijf aan de lijn (to) hang up = ophangen hello = hallo [Hold the line] / hang on = Blijf aan de lijn How are you? = Hoe gaat het met je? in = thuis it's me = met mij Just a moment = een ogenblik out = niet thuis receiver = hoorn registration form = registratieformulier See you later = Tot later How do you [spell] her last name? = spellen My [surname] is Navarro. = achternaam