Engels : Nederlands annoying = vervelend chores = klusjes clothes = kleding (to) deal with = afhandelen (to) do the dishes = afwassen doubts = twijfels (to) earn = verdienen iron = strijken lawn = gazon, grasveld lifestyle = levensstijl (to) look after = verzorgen memory = herinnering necessary = noodzakelijk (to) save = sparen (to) spend = uitgeven (to) discover = ontdekken except = behalve [(to) expect] / (to) anticipate = verwachten (to) fade = verbleken favourite = favoriet We have a [kitchen] and livingroom downstairs. = We hebben een [keuken] en woonkamer beneden. (to) Move = verhuizen neat and tidy = opgeruimd pale = bleek (to) pretend = doen alsof You've got [to prepare] yourself. = voorbereiden ripped = gescheurd sad = droevig selfish = egoistisch What [size] are you? = Welke [maat] heb jij? I might need your help protecting our small [town]. = stad twice = twee keer to [agree with] = eens zijn met all right = in orde amazing = verbazingwekkend clever = slim dreadful = vreselijk enough = genoeg splendid / [great] = geweldig He's heading [straight] for the gallows, mark my words! = Hij is [direct] op weg naar de galg, let op mijn woorden! [tall] / long = lang than = dan Have you ever been on a [trip] to Barcelona? = Ben jij wel eens op [reis] geweest naar Barcelona? weak = zwak [wonderful] / beautiful = prachtig about = [ongeveer] / over The bishop was murdered and a martyr was [born]. = De bisschop werd vermoord en een martelaar was [geboren]. (to) die = doodgaan (to) divide = verdelen foreign = buitenlands foreigner = buitenlander He's a gunfighter, he's a guy that settles things by shooting [people]. = mensen abroad = in het buitenland bad, worse, worst = slecht, slechter, slechtst (to) bruise = kneuzen competition = wedstrijd (to) congratulate = feliciteren covered = bedekt difference = verschil [enjoy] this place while you can. = genieten van [equipment] / gear = uitrusting impact / [influence] = invloed (to) injure = verwonden instructor = instructeur practice = training (to) record = opnemen vegetarian = vegetariër The only good [view] of the sea is from the west wing. = uitzicht Thopas and his horse sped through desolate lands and [across] rugged plains. = Thopas en zijn paard spoedde door verlaten streken en [over] ruige vlakten. active = actief advice = raad afraid = bang [(to) become] / (to) get = worden (to) cheat = spieken (to) copy = nadoen costume = kostuum exactly = precies experience = ervaring instead of = in plaats van knowledge = kennis Her [mood] changes all the time – sometimes she's happy and then she's sad. = stemming plate = bord talent = talent tricks = trucjes birthplace = geboorteplaats climbing = klimmen Where you going so [fast]? = snel lazy = lui Geri's [nickname] is 'ginger' because of her red hair. = De [bijnaam] van Geri is 'ginger' vanwege haar rode haar. shocking = schokkend, weerzinwekkend (to) speak = spreken teenage = tiener