Engels : Nederlands to [be there] = er zijn voor iemand fond of = gek op, dol op foreign = buitenlands, vreemd immediately = onmiddellijk Kind = [vriendelijk] / Soort to [look for] = zoeken naar match = bij elkaar passen old-fashioned = ouderwets outdoors = buiten, open lucht reruns = herhalingen skinny = strak / [mager] shop = winkelen single = vrijgezel to [tune in to] = afstemmen op (to) watch = kijken