NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Frans
De Uitgeversgroep
Frans op A2-niveau
A2 - Deel Horeca - 1e editie
HOM/MBC/KOK FRA 1, Hoofdstuk 4
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Frans
Nederlands
prendre congé
=
afscheid nemen
le vinaigre
=
azijn
terminer
=
beëindigen
fameux
=
beroemd
prendre la commande
=
bestelling opnemen
la commande
=
bestelling
au dessus
=
boven
l’argent liquide/comptant
=
contant geld
le menu du jour
=
dagmenu
le plat du jour
=
dagschotel
tout de suite
=
direct
la boisson
=
drankje
la goutte
=
druppel
le canard
=
eend
les œufs
=
eieren
une bouteille
=
fles
hospitalité ( f )
=
gastvrijheid
l’utilisation
=
gebruik
la chèvre
=
geit
le distributeur automatique de billets
=
geldautomaat
fumé
=
gerookt
le jambon
=
ham
le plat principal
=
hoofdgerecht
le manteau
=
jas
le fromage
=
kaas
un pichet
=
kan, kruikje
une carafe
=
karaf
le choix
=
keuze
choisir
=
kiezen
le poulet
=
kip
la vache
=
koe
une coupelle
=
kommetje, schaaltje
le lait
=
melk
le dessert
=
nagerecht
disposer, placer
=
neerzetten, klaar leggen
nécessaire
=
nodig
les noix
=
noten
l’huile d’olive
=
(olijf) olie
le filet de bœuf
=
ossenhaas
le payement en ligne
=
pinnen (betalen)
retirer de l’argent
=
pinnen (uit een pinautomaat)
les crudités
=
rauwkost
l’addition
=
rekening
les crustacés
=
schaaldieren
les coquillages
=
schelpdieren
servir
=
serveren
le goût
=
smaak
lardons
=
spekjes
en panne
=
stuk, kapot
un morceau
=
stukje
débarrasser la table
=
tafel vrijmaken
la nappe
=
tafellaken
oignons
=
uien
la graisse
=
vet
le poisson
=
vis
la viande
=
vlees
une entrée
=
voorgerecht
proposer
=
voorstellen
plier
=
vouwen
mou
=
zacht, week
le saumon
=
zalm