Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • la tête = het hoofd
  • l’oreille = het oor
  • le nez = de neus
  • l’oeil = het oog
  • les yeux = de ogen
  • la bouche = de mond
  • la gorge = de keel
  • le menton = de kin
  • l’épaule = de schouder
  • le bras = de arm
  • la main = de hand
  • le dos = de rug
  • le ventre = de buik
  • la jambe = het been
  • le genou = de knie
  • le pied = de voet
  • malade = ziek
  • blessé = gewond
  • la fièvre = de koorts
  • avoir mal = pijn hebben
  • avoir mal au coeur = misselijk zijn
  • vomir = overgeven
  • les urgences = de Eerste Hulp
  • le médecin = de arts
  • l’infirmier = de verpleegkundige (m)
  • l’infirmière = de verpleegkundige (v)
  • la gélule = de capsule
  • le comprimé = de pil
  • se sentir bien = zich goed voelen
  • inquiet = ongerust
  • la santé = de gezondheid
  • il sait = hij weet / hij kan
  • répondre = antwoorden
  • mesurer = meten
  • fidèle = trouw
  • le lecteur = de lezer
  • empêcher = verhinderen
  • grandir = groeien
  • emmener = meenemen
  • le traitement = de behandeling
  • l’accro = de verslaafde
  • fumer = roken
  • avoir peur = bang zijn
  • grossir = dik worden
  • meilleur = beste
  • avoir raison = gelijk hebben
  • remplacer = vervangen
  • les sucreries = de zoetigheid
  • les crudités = de rauwkost
  • la carotte = de wortel
  • le corps = het lichaam
  • le défaut = het gebrek
  • oublier = vergeten
  • le rôle = de rol
  • ne ... pas du tout = helemaal niet
  • ouvre = doe open
  • la voix = de stem
  • dormir = slapen
  • il dort = hij slaapt
  • le signe = het teken
  • dormi = geslapen
  • sensible = gevoelig
  • examiner = onderzoeken
  • la salade = de salade
  • la pizza = de pizza
  • l’ordonnance = het recept
  • faire attention = opletten
  • la nourriture = het voedsel
  • gras = vet (m)
  • grasse = vet (v)
  • épicé = gekruid
  • le médicament = het medicijn
  • la notice = de bijsluiter
  • à l’intérieur de = binnen in
  • la boîte = de doos
  • vouloir = willen
  • qu’est-ce qui se passe? = wat gebeurt er?
  • l’accident = het ongeluk
  • aider = helpen
  • l’hôpital = het ziekenhuis
  • cassé = gebroken
  • mort = dood / leeg
  • ne t’inquiète pas = maak je niet ongerust
  • le coffre = de kofferbak
  • suivre = volgen
  • le régime = het dieet
  • la faim = de honger
  • la barre = de reep
  • le poids = het gewicht
  • cru = rauw
  • la tomate = de tomaat
  • le concombre = de komkommer
  • pire = erger
  • le pain complet = het volkorenbrood
  • l’eau = het water
  • le fromage = de kaas
  • le yaourt = de yoghurt
  • la chantilly = de slagroom