Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • le poste de police = de politiepost
  • mettre = zetten / leggen / neerzetten / neerleggen / neerzetten, neerleggen
  • l’iPod = de iPod
  • l’appareil-photo numérique = het digitale fototoestel
  • le policier = de politieagent
  • interdit = verboden
  • laisser = laten
  • les bagages = de bagage
  • sans surveillance = onbewaakt
  • si = zo
  • le jeune homme = de jongeman
  • suspect = verdacht
  • la bombe = de bom
  • la minute = de minuut
  • faux / fausse = vals
  • l’alerte = het alarm
  • prochain = volgend / volgende
  • la destination = de bestemming
  • la voie = het spoor
  • le distributeur = de automaat
  • se dépêcher = zich haasten
  • l’aller-retour = het retourtje
  • l’aller = de enkele reis
  • juste = alleen maar
  • le tarif plein = het volle tarief
  • le tarif réduit = het tarief met korting
  • l’an = het jaar
  • ça y est = dat is dat, het is zover
  • le temps = het weer
  • quel temps fait-il? = wat voor weer is het?
  • il fait beau = het is mooi weer
  • il y a du soleil = het is zonnig
  • il fait mauvais = het is slecht weer
  • il y a du vent = het waait
  • il fait froid = het is koud
  • il fait chaud = het is warm
  • il neige = het sneeuwt
  • il gèle = het vriest
  • la saison = het seizoen
  • l’été = de zomer
  • en été = in de zomer
  • l’automne = de herfst
  • en automne = in de herfst
  • l’hiver = de winter
  • en hiver = in de winter
  • le printemps = het voorjaar
  • au printemps = in het voorjaar
  • les prévisions = de verwachting
  • la température = de temperatuur
  • maximal = maximum
  • le degré = de graad
  • la pluie = de regen
  • le nuage = de wolk
  • le vent = de wind
  • les sports d'hiver = de wintersport
  • faire du snowboard = snowboarden
  • en ce moment = op dit moment
  • l'orage = het onweer