un jour le terrain pleurer
vu marron les yeux
la patte blanc / blanche une oreille
comme ça perdre attacher
un arbre la caravane le tigre
entendre le clown le nez
rouge rigolo tout de suite
revenir la journée voici
long la tête mignon
huilen het terrein op een dag
de ogen bruin gezien
een oor wit de poot
vastmaken kwijtraken / verliezen / kwijtraken, verliezen zo / zo maar / zo, zo maar
de tijger de caravan een boom
de neus de clown horen
meteen grappig, geinig / grappig / geinig rood
dit is / hier is / dit is, hier is de dag terugkomen
schattig het hoofd / de kop / het hoofd, de kop lang
le parc chez moi avoir peur
le petit déjeuner la tartine triste
par terre rêver comme d’habitude
courir le dîner les parents
la semaine dernière la caresse promener
avant la laisse pourtant
nécessaire le danger le voisin
les voisins faire un détour se coucher
le bâton coquin
bang zijn bij mij thuis het park
verdrietig de boterham het ontbijt
zoals gewoonlijk dromen op de grond
de ouders het avondeten rennen
uitlaten de aai de vorige week
toch de hondenriem voor
de buurman het gevaar nodig, noodzakelijk / nodig / noodzakelijk
gaan liggen, gaan slapen / gaan liggen / gaan slapen een omweg maken de buren
ondeugend de stok