juste le sang rouler
la roue le cri se passer
tomber aïe! faire mal
avoir mal la jambe casser
croire bouger saigner
appeler le SAMU se sentir
avoir mal au coeur le médecin la blessure
s’évanouir régler grave
s’inquiéter un hôpital le médicament
se rappeler une ambulance la tête
rijden het bloed alleen maar
gebeuren de schreeuw het wiel
pijn doen au! vallen
breken het been pijn hebben
bloeden bewegen geloven
zich voelen de ambulancedienst opbellen
de wond de dokter misselijk zijn
ernstig regelen flauwvallen
het medicijn een ziekenhuis zich ongerust maken
het hoofd een ziekenauto zich herinneren
un oeil les yeux le nez
une oreille la bouche la dent
le coeur le bras le doigt
le dos le ventre le genou
le pied avoir mal à la tête avoir mal à la gorge
avoir mal aux dents avoir mal au ventre avoir de la fièvre
avoir un rhume le corps tousser
le pansement la crème le sparadrap
une aspirine le sirop contre la toux le comprimé
la piqûre
de neus de ogen een oog
de tand / de kies / de tand, de kies de mond een oor
de vinger de arm het hart
de knie de buik de rug
keelpijn hebben hoofdpijn hebben de voet
koorts hebben buikpijn hebben kiespijn hebben
hoesten het lichaam verkouden zijn
de pleister de crème het verband, de pleister / het verband / de pleister
de pil, het tablet / de pil / het tablet de hoestdrank een aspirine
de injectie, de prik / de injectie / de prik