- Frans Nederlands
- C’est pour qui ? = Voor wie is het?
- le guide = de gids
- pour = voor
- le père = de vader
- le prof spreektaal = de docent
- le ski = het skiën
- la photo = de fotografie / de foto
- voyager = reizen
- un artiste = een kunstenaar
- le cinéma = de film / de bioscoop
- le film = de film
- les parents = de ouders
- divorcé(e) = gescheiden
- le petit frère = het broertje
- être fou / folle de = gek zijn op
- la cousine = de nicht (kind van oom / tante)
- la tante = de tante
- à ma tante préférée = voor mijn lievelingstante
- l’oncle m = de oom
- romantique = romantisch
- offrir = geven
- le million = het miljoen
- environ = ongeveer
- l’habitant m = de inwoner
- l’année = het jaar
- la paix = de vrede
- le sang = het bloed
- le pont = de brug
- le pot = de pot
- sain(e) = gezond
- le jardin = de tuin
- cent un = honderdeen
- deux cents = tweehonderd
- mille = duizend
- le grand-père = de grootvader
- les grands-parents = de grootouders
- la mamie = de oma
- le papi = de opa
- le cousin = de neef (kind van oom / tante)
- le gâteau = de taart
- marié(e) = getrouwd
- le mariage = het huwelijk
- le divorce = de scheiding